woensdag 24 april 2024
Kijk | Ontdek | Luister | mee op nu.cw

De Raad van State in Nederland heeft dinsdag bepaald dat de regering van Curaçao terecht bezwaar heeft gemaakt tegen het opleggen van een financiële aanwijzing door de Rijksministerraad. Curaçao kreeg in 2019 een aanwijzing opgelegd omdat het zich niet aan de begrotingsregels zou hebben gehouden. De aanwijzing werd opgelegd op advies van het College Financieel Toezicht.

Het gaat om een aanwijzing van 12 juli 2019 op basis van artikel 26 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. In de aanwijzing is bepaald dat Curaçao het tekort van 112 miljoen Antilliaanse gulden op de begroting van 2019 moet compenseren.

Verder moet Curaçao van de Rijksministerraad de tekorten op de begrotingen van 2017 en 2018 compenseren met overschotten op de begrotingen van 2020, 2021 en 2022. Ten slotte staat in de aanwijzing dat Curaçao de schulden aan het Algemeen Pensioenfonds Curaçao en de Sociale Verzekeringsbank uiterlijk op 31 december 2022 moet hebben afgelost.

Curaçao was het niet eens met het besluit en is daartegen op 23 augustus 2019 in beroep gegaan.

Dat de Raad van State heeft geoordeeld dat het bezwaar van de Curaçaose regering terecht was, wil echter niet zeggen dat het toezicht in zijn geheel komt te vervallen. De raad heeft het bezwaar namelijk opgesplitst in twee onderdelen:

1. Het deel dat betreft: een sluitende begroting 2019 en compensatie tekorten 2017 en 2018.

2. Het deel dat gaat over: de aflossing van kortlopende schulden APC en SVB.

Voor wat het eerstgenoemde onderdeel betreft, heeft de regering van Curaçao volgens de Raad van State aan de hand van overgelegde documenten kunnen aantonen de afgelopen maanden stappen te hebben gezet in de uitvoering van de maatregelen zoals opgenomen in het Groei-akkoord dat Nederland en Curaçao zijn aangegaan op 12 juli 2019.

Zo zijn een aantal van de door het Cft geadviseerde maatregelen overgenomen om de tekorten op de gewone dienst van 2019 te compenseren. Het betreft een verhoging van de afvalstoffenheffing, de accijnzen op bier, gedistilleerd en sigaretten en van het tarief voor de omzetbelasting bij invoer. Naast de reeds ingevoerde maatregelen heeft de regering van Curaçao uiteengezet welke verdere maatregelen in voorbereiding zijn, waaronder bevriezing van de ambtenarensalarissen.

De Raad van State ziet overeenkomsten tussen de opgelegde financiële aanwijzing en het Groei-akkoord dat in 2019 is overeengekomen. Beiden zijn gericht op het bereiken van structureel begrotingsevenwicht, het compenseren van de tekorten, het verlagen van de overheidsschulden en het treffen van maatregelen om te komen tot duurzaam houdbare overheidsfinanciën.

Net als de aanwijzing is het doel van het Groei-akkoord om te voldoen aan de eisen die de Rijkswet aan de begroting stelt. Voor de Raad van State is het daarom niet noodzakelijk dat er een aanwijzing wordt opgelegd. Deze moet volgens de Raad komen te vervallen.

Over het deel dat betrekking heeft op het per 31 december 2022 aflossen van de kortlopende schulden aan APC en SVB, waarvan de betalingstermijn is verstreken, is gebleken dat de kortlopende schuld aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inmiddels geheel is afgelost. Voor de Raad van State is er daarom ook geen aanleiding meer dat de aanwijzing hierover geldig blijft. Dus ook deze moet komen te vervallen.

Maar op de aflossing van de kortlopende schuld aan het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC) zijn er in 2017 en 2018 achterstanden ontstaan in de normale afdrachten aan APC. Inmiddels zijn de maandelijkse afdrachten aan APC hervat waardoor de schuld niet verder is opgelopen. De openbare rechtspersoon Curaçao heeft met APC een overeenkomst gesloten om de schuld in 120 gelijke maandelijkse termijnen af te lossen.

Het Cft heeft in zijn advies van 1 april 2019 kennis genomen van de in die overeenkomst opgenomen betalingsregeling en daartegen geen bezwaren kenbaar gemaakt. Verder heeft het Cft geadviseerd de overschotten in de komende jaren te gebruiken om deze schulden versneld af te lossen, zonder daaraan een termijn te verbinden.

Voor de Raad van State is het echter niet duidelijk waarom de Rijksministerraad het nodig vindt om terugbetaling op kortere termijn te laten geschieden. Daarom oordeelt ze dat dit onderdeel van de aanwijzing aangepast moet worden naar de oorspronkelijke regeling van 120 termijnen met een aanvulling dat ook uit eventuele overschotten de komende jaren kan worden afgelost.